Vroeger kampte het voormalige Polderdistrict Mars, Lede en Overwaard (880 ha.) met grote overlast van hemel- en kwelwater. Om de afvoer hiervan te bevorderen, besloot men in 1758 in de Mars tot de bouw van een achtkante watermolen. De molen maalde het polderwater uit op het benedeneinde van de nabije Rijnstrang. Deze loosde via de Oudewaardsesluis op de Rijn.

Na ruim een eeuw, in 1868, was deze molen toe aan een grondige restauratie. Het polderbestuur wilde hem toen laten slopen, omdat het nut van de molen niet opwoog tegen de becijferde kosten. Maar toen de eigenaars van de laaggelegen gronden protesteerden, liet men hem toch opknappen. Vijftien jaar later hield het voor deze molen alsnog op: op 2 juli 1884 brandde hij geheel af. Men besloot vervolgens, een ronde stenen molen te laten bouwen. Bouwer was D. van der Tas uit Charlois. De aanneemsom bedroeg ƒ 14.600,–.

In 1956 werd de molen nog  gerestaureerd in het kader van de Wet BWO (Bescherming Waterstaatswerken in Oorlogstijd). Evenwel was het resultaat daarvan maar van korte duur: in het kader van de ruilverkaveling Echteld-Lienden, begonnen vroeg in de jaren ’60, werden de waterlopen afgesloten van het boezemwater. Vermoedelijk heeft de molen omstreeks 1962 voor het laatst als poldermolen kunnen functioneren.

Tegenwoordig maalt de molen daarom in circuit. Opmerkelijk daarbij is wél dat de polder nog steeds een zomer- en winterpeil heeft (en dit dus ook invloed heeft op het circuit).